Boete voor andere risico-inschatting camera-auto’s Rotterdam
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) legt de politie een boete op van 50.000 euro. In de periode dat de corona-noodverordening in 2020 van kracht was, hebben de gemeente Rotterdam en de politie gedurende 5 weken camera-auto’s ingezet. De politie krijgt de boete omdat zij volgens de AP voorafgaand aan de inzet een analyse van de privacy-risico’s had moeten maken. De politie had een andere inschatting gemaakt en op basis van een snelle, voorlopige risico-analyse geconcludeerd dat dit niet nodig was.
Tot de inzet van de auto’s werd besloten in de eerste fase van corona, tijdens de eerste lockdown, in de context van een groot gevaar voor de volksgezondheid. Vanwege vragen over de inzet van de camera-auto’s besloot de politie in mei 2020 toch een volledige risico-analyse te maken. Daar is toen direct mee gestart.
De camera-auto’s zijn ingezet op grond van artikel 3 van de Politiewet (Pw).
De AP is er in het onderzoeksrapport vanuit gegaan dat artikel 3 Pw alleen als grondslag kan dienen voor incidentele en kortstondige inzet van camera’s door de politie. De politie is van oordeel dat dit ook de inzet van camera’s gedurende een langere periode kan omvatten. Het gaat immers om de vraag of meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen wordt gemaakt. Dat hangt steeds af van de omstandigheden van het geval.
De AP heeft laten weten het wenselijk te vinden nadere uitleg te geven over de reikwijdte en betekenis van artikel 3 van de Pw bij de inzet van technische surveillancemiddelen. De AP gaat dit nader uitwerken. De politie wordt hierbij graag actief betrokken.
De politie beraadt zich nog op een eventueel bezwaar tegen de boete.